De regels met betrekking tot het omgaan met CBD op EU-niveau Om te standaardiseren heeft het Hof van Justitie nu bepaald dat de EU-lidstaten het op de markt brengen van CBD-producten die in overeenstemming met de wet in een ander EU-land zijn geproduceerd, niet mogen verbieden. Deze verordening is vooral bedoeld om te voorkomen dat verschillende productieprocessen en het gebruik van verschillende plantcomponenten in een ander land leiden tot een algemeen verbod in het eigen land (zie zaak C-663/18, BS en CA).

De oorsprong van de nieuwe en dus huidige jurisprudentie ligt in Frankrijk. Hier hadden handelaren problemen met de wet omdat ze Tsjechische vloeistoffen met CBD hadden verkocht voor hun e-sigaretten. Ze gingen in hoger beroep en de zaak ging uiteindelijk naar het Europese Hof van Justitie.

Nu heeft hij een machtswoord uitgesproken en het oordeel zou de weg moeten wijzen voor alle handelaren in CBD-producten. Omdat het EHvJ in zijn opmerkingen duidelijk stelt dat CBD (in tegenstelling tot THC) "blijkbaar geen psychotrope effecten of schadelijke effecten heeft" op het lichaam. Omgekeerd is CBD geen medicijn en ook geen verdovingsmiddel. Het mag dus niet langer vallen onder de strikte voorschriften van de Verdovende middelenwet. En zoals altijd, wanneer er een nieuw arrest van het Europese Hof van Justitie komt, roept het ook eerdere nationale uitspraken in twijfel, vooral omdat in dit arrest duidelijk staat hoe de EU-lidstaten met elkaar moeten omgaan. Integendeel: vanaf nu zou CBD als voedsel mogen worden verhandeld. Het hele proces van productie en verkoop van CBD-producten is daarom onderworpen aan de jurisprudentie en de juridische situatie van voedsel.

Een ander gevolg van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie is de afhandeling van intra-Europese handel. Tot nu toe waren hier de geldende wetten in het importerende land van toepassing. Niet meer. In plaats daarvan bepaalde het EHvJ in het algemeen dat CBD niet langer een verslavende stof was en dat het vrij verhandelbaar moest zijn.